Eens heel lang geleden ...
Eens, heel lang geleden…
… was het koud nabij het latere Twiske. Ten noorden van Nederland lag het ijs, het immense landijs dat vanaf Scandinavië was komen aanzetten. Er waren al eerder ijstijden geweest, maar deze keer kwam het ijs niet zover dat Nederland ook werd bedolven en de grond opgestuwd. Maar het was dichtbij genoeg om het heel koud te laten zijn.
Niets groeide er in dit gebied, de wind had vrijspel. Een poolwoestijn vanwaar zand en klei werden weggeblazen en flauwe duinen, welvingen vormden. Iets zuidelijker kwam het fijnere stof, de leem oftewel löss terecht in dikke pakketten. Het Pleistocene landschap van Nederland werd gevormd en het resultaat hiervan 11.000 jaar geleden is weergegeven op de paleografische kaartanimatie hier verder onder.

Poolwoestijn
En toen werd het weer warmer. De ijstijd was ten einde. Het leven kreeg een nieuwe impuls en de vegetatie begon te groeien. Het begon weer meer te regenen en riviertjes en beken sneden zich in, of brachten zand en klei van het achterland mee.
En de zee begon te stijgen, de eerste duizenden jaren heel snel, later langzamer; een proces dat nog werd versterkt doordat het land zelf daalde. Dit als reactie op het verdwijnen van het landijs in Scandinavië; een soort waterbed effect. Deze relatieve zeespiegelstijging gaat ook nu nog langzaam maar gestaag door met een snelheid van ongeveer 19cm/eeuw (zie onderstaande grafieken).
Een versnelling van de zeespiegelstijging ten gevolge van menselijke invloed op het klimaat die door computermodellen wordt voorspeld laat zich niet terugzien in de meetgegevens van de Nederlandse kust
Op de onderstaande animatie van de Paleografische kaart van Nederland is mooi te zien hoe rond 3850 v.Chr. heel “Holland” er uit zag als een grote Waddenzee, met slikken, kwelders en getijdekreken. Langs de kustlijn en langs de mondingen van de grote rivieren, groeide veen.
Omdat het niveau van de zee bleef stijgen, bleef het land erg vochtig en nat en werd het veengebied steeds groter en hoger. Het besloeg uiteindelijk wel de helft van Nederland! Deze groei werd bevorderd doordat het met veen bedekte land beschut werd door een zich ontwikkelende reeks van oerduinen, oftewel strandwallen.
Het gebied nabij het huidige Twiske lag veilig achter deze duinen in een soort lagune, een groot moeras. Planten, struiken en bomen die doodgingen vielen in het water en verteerden niet. En toen het veen zo hoog was dat het boven het water uit begon te stijgen, namen veenmossen veel van de groei over. Dit mos is net een spons en houdt regenwater vast: hoogveen. Enkele veenriviertjes zorgden voor de afwatering. Op de paleografische kaart van 1500 v.Chr is mooi is te zien dat het IJ toen nog uitmondde in de zee via een opening in de strandwallen. Een Zuiderzee bestond toen nog niet, dat gebied was toen nog deel van dit immense veenmoeras.
De mens voelde zich in dit landschap het best thuis waar het de voeten droog kon houden: op de hogere strandwallen of langs grotere rivieren met oeverwallen en het was dan ook in het Kennemerland dat de eerste nederzettingen werden gebouwd. In de vroege middeleeuwen was hier zelfs een koninkrijk: Frisia. Maar nabij ‘t Twiske was het echter drassig, nat en sompig. Niet in de laatste plaats doordat tegen die tijd de zee grote delen van het veen had weggeslagen. Hierbij was de Zuiderzee gevormd.
Het IJ had inmiddels zijn directe verbinding met de zee verloren doordat de strandwallen zich gesloten hadden en was nu verbonden met de Zuidezee. Op bovenstaande grafiek van de zeespiegelstijging over de afgelopen 3000 jaar is te zien hoe de snelheid van deze stijging sterk kon fluctueren en soms zelfs even negatief kon zijn. Tijdens de perioden van sterke stijging (transgressies) kon het veen, slap als het is, vaak geen weerstand bieden tegen het opkomende water en won de zee terrein.
In de middeleeuwen begonnen de bewoners vanuit de hogere gronden te zoeken naar uitbreiding van hun landbouwgebied en naar brandstof. De veenmoerassen werden geleidelijk ontgonnen. Via kanalen en slootjes werden ze ontwaterd. Hierdoor daalde het grondwater en veranderde het veen in aarde; zo konden er zelfs gewassen op worden verbouwd. En het afgegraven veen werd gebruikt als turf, als brandstof waar ook in de “grote” stad veel behoefte aan was.

Voor de ontginning zal men in eerste instantie gebruik hebben gemaakt van natuurlijke waterlopen in het gebied. Het veen lag immers nog hoger dan de zee dus had een natuurlijke afwatering. Dan werd er een hoofdsloot gegraven het moeras in. Haaks hierop werden vele sloten gegraven om het veen goed te ontwaren en af te graven of uit te baggeren.
Werden deze sloten te lang dan werd er evenwijdig aan de oorspronkelijke toegang een nieuwe hoofdssloot gegraven. Deze hoofdsloten oftewel gouwen vormden ook de basis voor de eerste bewoning in het veengebied. De lintbebouwingen van Oostzaan, Landsmeer en Purmerland zijn hier getuigen van; alleen is de waterweg nu een landweg geworden met soms nog restanten van de oude gouw ernaast. Zo ontstond over de eeuwen het nu bekende patroon van smalle lange akkers temidden van sloten en ook breder water.
Maar het ontginnen van het veen had ook nadelen. De zeespiegel was nog steeds aan het stijgen en nu daalde opeens ook de bovengrond door veraarding en inklinking. Daar waar het veenpakket eerst veilig boven de zee uitstak, dreigde de zee nu binnen te komen en werden bij vloed of stormen grote stukken veen weggeslagen. Hierdoor vormden de zee en de wind grote meren in het vroegere homogene veengebied zoals de Wormer, de Purmer en de Beemster en moest de bevolking vrezen voor haar land.
Het was duidelijk dat het tijdperk van eenvoudige landontginning ten einde was en het land nu ook beschermd en beheerd moest worden. Vanaf de 12′ eeuw werden er kades, dijkjes en dammen opgeworpen om de Zuiderzee en het IJ buiten te houden. Dit was het begin van een eeuwenlange ontwikkeling van een bestuursvorm op het gebied van waterbeheer dat tot op heden uniek en effectief is gebleken.
Zo werd in de 13e eeuw het hele “Waterlant” beschermd tegen de zee door de Waterlandse zeedijk, zoals weergegeven op onderstaande kaart; een reconstructie van de situatie in 1280. De Wormer viel ook binnen dit gebied, maar de andere grote meren waren nog in verbinding met de zee.
Maar met de bedijking van het land viel ook de eb en vloed werking van de zee weg en de mogelijkheid om bij regenval het teveel aan water af te voeren. Als oplossing werden er schutsluizen of valdeuren in de dijken gelegd.
Bij hoog water waren deze gesloten en, indien er water afgevoerd moest worden, werden deze bij eb geopend. De naam Noorder Valdeursloot in Oostzaan is hier nog een herinnering aan.
Ook werd er wel water ingelaten. Zo hoopte men wat vruchtbaar slib over de velden te krijgen en, in de winter, de velden van ongewenste planten en beestjes (muizen!) te ontdoen. Blijkbaar was het zoutgehalte nabij het IJ niet nadelig voor de landbouw.

Spuisluis
Hollands Noorderkwartier rond 1288, reconstructie
Niet iedereen was echter gecharmeerd van deze inundaties, het onder water zetten van het land, die ook veel overlast gaven. Een ander probleem was dat grote meren zoals de Wormer tijdens stormen behoorlijk opgestuwd konden worden en de randen het land afkalfden. De meren werden steeds groter en de bewoners raakten land kwijt.
Ook Keizer Karel V had blijkbaar genoeg van deze situatie en in 1544 gaf hij het bevel alle openingen naar de zee af te sluiten met sluizen. Hierdoor ontstond een groot gebied dat als boezem of waterberging kon functioneren. Voor het deuglijk beheer hiervan werd in 1566 een “waterschap” opgericht, later bekend als “t Hoogh-Heemraetschap vande uytwaterende sluysen in Kennemerlandt ende West-Vrieslandt”.
Het middels de bedijking gecreëerde Waterland was relatief groot en niet alle grond was overall even hoog of werd op dezelfde manier gebruikt. Voor weiland is bijvoorbeeld een andere drooglegging, een ander niveau van het grondwater gewenst dan voor de verbouw van gewassen.
Er ontstonden verschillende belangengroepen die elk hun eigen waterpeil wilden hebben. Dit leidde ertoe dat het gebied steeds meer verdeeld werd in compartimenten, in aparte polders met elk een eigen waterbeheer en een eigen bestuur met aan het hoofd een dijkgraaf. En deze poldergrenzen liepen niet altijd gelijk aan de grenzen van de Bannes, de gemeentes.
Zo werd in 1588 toestemming verleend tot de aanleg van een dijk tussen de bannes Oostzaan en Landsmeer. Deze dijk loopt deels langs de officiele bannegrens die gevormd wordt door ‘t Twiske, beter bekend in die tijd als “den Twisck”, maar op een aantal plaatsen ook wat ten westen van deze grens. Het was overigens een zeer bescheiden dijkje, vandaar de naam: Luyendijk. Dankzij deze dijk was de polder Oostzaan onafhanhelijk van de polder Waterland. Korte tijd viel ook Purmerland onder de polder Oostzaan maar ook deze scheidde zich snel af want ze waren niet tevreden met de drooglegging, het polderpeil. Dit gebeurde door de aanleg van de Twiskerdijk. Een klein stukje Purmerland lag ten westen van ‘t Twiske.
De aanleg van dijken beinvloedde niet alleen het waterbeheer, maar ook het transport van mens en goederen. Waterwegen waren toen belangrijker dan “gewone” wegen en dijken en dammen lagen letterlijk in de weg. Hiervoor werden slimme oplossingen bedacht zoals de overhaal of overtoom waar schepen over de dijk werden getrokken en de schutsluis.
Deze laatste is een sluis met dubbele deuren waar een schip tussenin paste: de schutkolk. In de schutkolk kan het waterpeil worden aangepast tussen de niveaus aan beide kanten van de sluis. Om te voorkomen dat de wanden van de sluis werden ingedrukt waren deze houten sluizen vroeger vaak voorzien van een opbouw. Lastig voor de zeilboten, die moesten de mast strijken.

De ontwikkeling van de techniek en de economie namen na 1600 een vogelvlucht: de Gouden Eeuw was aangebroken. Molens zorgden voor een soort eerste industriële revolutie. Het was de krachtbron voor de vele machines om hout te zagen, zaden te malen en, niet in de laatste plaats, water op te pompen.
Bovenstaande tekening van Anthonie van Borssom laat hier een exemplaar van zien: een achtkante bovenkruier. De lange stok die er uit steekt met een touw eraan is de handrem. De uitvinding van de zaagmolen is belangrijk geweest voor de sterke bloei van Zaandam in die tijd en was de reden van de een enorme ontwikkeling van de scheepsbouw aldaar.
Naast de beschikbaarheid van techniek was er geld om te investeren; de handel met de Oostzee en de latere oprichting van de VOC leverden veel op. En zo is men begonnen met het droogmaken van de grote meren. De eerste grote was de Beemster. Dit was een initiatief van een aantal burgemeesters en rijke kooplieden.
Het was even oefenen want in 1610, toen het meer bijna droog was, brak een stuk van de ringdijk door en liep de toekomstige polder weer onder. Uiteindelijk lukte het in 1612. Dit soort tegenslagen zouden nog wel vaker voorkomen.
Om zo’n groot meer droog te malen werd er eerst een dijk om het meer gelegd, met daarnaast een ringvaart om het opgepompte water af te voeren. Vervolgens ging men molens bouwen en het water wegpompen. Bij de Beemster waren er uiteindelijk wel 50 nodig.
Een probleem met de poldermolen uit die tijd was dat die het water maar 1 tot 1,5 meter hoog kon “opscheppen” met het schoepenrad. De grote meren waren een paar meter diep dus dat was niet genoeg. Als oplossing werd de molengang bedacht: meerdere molens op een rijtje die elk een deel van het benodigde hoogteverschil overbruggen.

Molengang
Op onderstaand document van de Wormer is te zien hoe daar groepen van drie molens staan. Later, met de uitvinding van de vijzel of waterschroef, kon het water veel hoger worden opgepomt en was de molengang niet meer nodig.
De grond die tevoorschijn kwam na het droogmaken bleek zeer vruchtbare zeeklei te zijn, uitstekend geschikt voor de verbouw van gewassen. Iets dat op het “oude land” met zijn inklinkend veen steeds moeilijker werd Het droogmaken van de grote meren was derhalve lucratief en in rap tempo werden ook de andere meren in de buurt drooggelegd. In 1618 begon men met de Purmer. Dat ging niet zo makkelijk, mede door diverse twisten, maar in 1622 was ook dat meer droog.
In 1624 werd er een “octrooi” verleend tot het droogleggen van de Wijde Wormer. Door problemen kwam dat er toen niet van en in 1625 werd het octrooi verlengd of geamendeerd en kon uiteindelijk in 1626 het land verdeeld worden over de deelnemende partners. Op onderstaand document is goed te zien wie sommige van deze partners waren: de Stadt Purmereynde, de Stadt Monnickedam, de heer van Groeneweghen en de erven Cromhout.

Zo werden in de 17e eeuw de meeste plassen en meren drooggelegd, behalve de heel grote. Het Haarlemmermeer bijvoorbeeld was duidelijk een maatje te groot. Er was berekend dat er 200 molens nodig zouden zijn om dat meer leeg te pompen. Uiteindelijk is hier het stoomgemaal voor ingezet, maar dat was pas twee eeuwen later.
Onderstaande kaarten laten goed zien hoe het waterrijke landschap binnen de Waterlandse zeedijk was getransformeerd tot het landschap dat wij ook nu nog grotendeels kennen.
Lucratief als het moge wezen voor de investeerders, niet iedereen was blij met die droogmakerijen. Vissers raakten hun inkomsten kwijt en ook het vervoer tussen de dorpen en steden werd er niet makkelijker op. En er was een probleem van de waterhuishouding. De grote meren functioneerden als een boezem, een water voorraad waar water naartoe gepompt kon worden om de polders droog te houden en van waaruit in tijden van droogte water kon worden ingelaten.
Ook naar het Hoogheemraadschap, een belangrijke belangenbehartiger op dit vlak, werd niet geluisterd. Ook Zaandam protesteerde. Wel werd bijvoorbeeld bij de Wormer overeenstemming bereikt over het verhogen van de achterdichting, de dijk tussen de ringvaart en het oude land. Door het uitmalen van het vele water uit de nieuwe polder werd het water in de ringvaart vaak te hoog en dreigde de Oostzanerpolder in te lopen.
Op papier en op de kaart ziet het gecreëerde systeem van dijken er heel goed uit; in de praktijk ging het echter wel eens mis. Niet alle zeedijken waren goed aangelegd, soms was er veen gebruikt. En elke eeuw was er wel een stormvloed die een bres sloeg in de zeewering. Beruchte overstromingen zijn die van 1775, 1825 en 1916.
In februari 1825 bezweek de zeedijk bij Durgerdam en een groot deel van Waterland liep onder. Het water kwam zelfs zo hoog en de golven waren zo sterk dat ook de ringdijk van de Wormer het begaf en de hele polder onderliep. En die ligt wel 3 meter dieper dan Waterland dus daar stond het water hoog! Onderstaande tekening is een getuigenis van dit drama. Ook de polder Oostzaan liep onder en de wintervoorraden gingen verloren. Er was heel veel schade en velen moesten vluchten, o.a. naar Zaandam.
De overstroming van 1916 gaf in grote delen van Nederland veel overlast en ook deze keer werd Waterland niet gespaard. De hoge stand van de Zuiderzee tezamen met een Noordwesterstorm deed op vele plaatsen langs de Zuiderzee de dijken breken. Deze gebeurtenis gaf tevens een impuls tot het latere afsluiten van de Zuiderzee middels de Afsluitdijk.
Situatie 1575
Situatie 1680/1745


Situatie 1575 en 1680/1745
Na de landaanwinningsactiviteiten van de 17e eeuw werd het wat rustiger nabij ‘t Twiske en kon men ruzie gaan maken over details en wie daar voor moest betalen. Maar in de 19e eeuw kwamen er weer nieuwe grote werken. Belangrijk zijn de aanleg van het Noordhollandsch Kanaal in 1820-24 en de aanleg van de spoorlijn Zaandam – Purmerend – Hoorn in 1864.
Het Noordhollandsch Kanaal was een project van koning Willem I en bedoeld om Amsterdam een betere verbinding met de zee te geven. Het was niet zozeer een nieuw kanaal als wel een verbreding en verdieping van bestaande waterwegen, zoals de trekvaart naar Amsterdam en de ringvaart van de Beemster. De sluis van het kanaal naar het IJ is naar de koning vernoemd. Hij had ook nog het plan een kanaal dwars door Waterland te leggen, van het IJ bij Durgerdam tot aan Marken maar dat is uiteindelijk niks geworden, hoewel het deels voltooide traject nog wel op luchtfotos terug te vinden is en langs Holysloot loopt.
Over de aanleg van de spoorlijn in de polder Oostzaan gaat nog het verhaal dat de aannemer die deze klus had aangenomen niet gewend was te werken in een veengebied en vrolijk een dijklichaam op de bestaande grond begon aan te leggen. Die grond bestond uit een paar meter veen en na enige dagen moest de aannemer constateren dat de net gelegde dijk bijna weggezakt was en de sloten ernaast waren dichtgedrukt!
Maar zoals op bovenstaande kaart goed te zien is, er was nog wel wat open water over: den IJe, het Ye of het IJ. Meerdere malen waren er plannen gemaakt om ook hier het land in te polderen, maar het duurde tot 1876 voordat het er ook van kwam. Hieronder het plan.
Essentieel onderdeel was de aanleg van het Noordzeekanaal. Deze loopt tussen de nieuwe IJpolders door en gaat 7km dwars door de duinen heen naar de Noordzee. En voor een groot deel gegraven met schep en kruiwagen! Zo herkreeg Amsterdam eindelijk een goede verbinding met de zee.
Polder VIII op deze kaart is interessant. Deze ligt in de oude “monding” van het Twiske aan de Oostzanerdijk en was in gebruik geweest als baggerstort voor het slib uit de Amsterdamse grachten. Dit gebied werd verkozen voor de bouw van één van de nieuwe tuindorpen van Amsterdam: Tuindorp Oostzaan. Oorspronkelijk bedoeld voor noodwoningen, maar later met bebouwd met keurige arbeiderswoningen in de stijl van de Amsterdamse school. Het tuindorp was bedoeld als huisvesting van het personeel van o.a. de NDSM en ter ontlasting van de overbevolkte volksbuurten in de stad. Een project van de wethouders Wibaut en De Miranda.
Ook in de 20e eeuw bleven er nieuwe grote werken bedacht worden en een daarvan raakte ‘t Twiske in zijn hart: de aanleg van de Twiskepolder. Er waren al eerder plannen gemaakt om het natste gebied tussen Oostzaan en Landsmeer in te polderen. Dit in de hoop dat er nog wat gedaan kon worden met dat gebied want het vele water en de kleine drassige velden brachten bijna niets op. In 1941 lukte dat eindelijk als werkgelegenheidsproject en het gebied werd ingepolderd. Het land werd onteigend en de ringdijk werd gelegd. Veel inspraak, bijvoorbeeld van de betreffende gemeenten Oostzaan of Landsmeer, was er niet.
Het zuidelijk deel van de nieuwe polder werd geschikt gemaakt voor landbouw (tuinbouw), het noordelijk deel werd een wildernis. Later werd er uit het midden van de polder veel zand weggehaald voor de aanleg van de Coentunnelweg. Dit werd de Stooterplas. Met de landbouw ging het daarna niet zo best meer. Blijkbaar was er veel zoute kwel na de zandwinning en dat is funest voor tuinbouw. In de jaren ’70 van de vorige eeuw werd de Twiskepolder aangepast tot recreatiegebied.
In de afgelopen 60 jaar werd in grote delen nabij ‘ Twiske het landgebruik drastisch veranderd. De ringweg van Amsterdam werd aangelegd en Oostzaan en Landsmeer verloren grote delen van hun grondgebied die meteen werden volgebouwd. De snelweg naar Purmerend kwam en alle dorpen en steden breidden hun woongebied sterk uit. Amsterdam, Zaandam en Purmerend als groeigebieden, met ‘t Twiske ertussen. Onderstaande sequentie van kaarten over de laatste 170 jaar illustreert deze ontwikkeling.
En hieronder het helaas erg onbekende icoon van het gebied nabij ‘t Twiske: de boer, in zijn jol met melkbussen, die vele eeuwen de beheerder van het landschap rondom ‘t Twiske is geweest. En wiens voorouders elke sloot en elke vaart met de schep hebben gegraven. Vele delen van het gebied zijn nu natuurgebied, maar het blijft een door de mens gemaakt landschap. Zonder goed beheer gaat het verlanden en groeit het moerasbos terug. Ook mooi, wat oorspronkelijker, en heel natuurlijk met interessante planten en dieren. Maar zonder koeien en zonder de kievit of de grutto.
Boer in Oostzaner jol met melkbussen
Topografische kaart 1850
Topografische kaart 1900
Topografische kaart 1950
Topografische kaart 1965
Topografische kaart 1990
Topografische kaart 2018
Topografische kaarten 1850-2000







Toelichting
- Reconstructie landschap: Erik Jan Bosch, Naturalis
- Zeespiegelstijging: “K.E. Behre, 2003. Eine neue Meeresspiegelkurve fur die sudliche Nordsee. ” en Compendium voor de Leefomgeving
- Animatie paleografische kaart: Vos, P. & S. de Vries 2013: 2e generatie palaeogeografische kaarten van Nederland (versie 2.0). Deltares, Utrecht
- Schilderij met vissers en turfstekende boeren in het laagveen: Hendrik Willem Schweickhardt, 1747-1797. Dank aan Rijksmuseum
- Boerenwoningen aan het water bij ochtendnevel: Paul Joseph Constantin Gabriël, 1838-1903
- Hollands Noorderkwartier rond 1288, reconstructie. Ontworpen door G. de Vries, gegraveerd door C. Eckstein. Vervaardigd in opdracht van het Provinciaal Electriciteitsbedrijf van Noordholland. Dank aan Zuiderzeecollectie
- Overhaal en een molen buiten Amsterdam. Anthonie van Borssom, 1660-1677.
- Tweede octrooi inpoldering Wormer en verdeling der gronden, 1625. Dank aan Waterlands Archief
- Kaart van een gedeelte van Noord Holland en in het bijzonder van de gesteldheid der Zaanlanden omstreeks den jare 1575. Joost Janszoon Beeldsnijder. Dank aan Gemeentearchief Zaanstad
- ‘t Hoogh-Heemraetschap vande uytwaterende slutsen in Kennemerlandt ende West-Vrieslandt. Cartografie Lan Jansz. Dou, 1680, 5’ druk, 1745.
- Boer in Oostzaner jol. Dank aan Oudheidkamer Oostzaan
- Topografische kaarten: Met dank aan het Kadaster en zijn zeer fraaie jubileum website Topotijdreis.